[ Gepubliceerd in De Internet Gids no. 2018/3 – Wonderkamer ]
Museologe Lise Lotte ten Voorde geeft in een persoonlijk essay een overzicht van het verzamelen, en waarom we ons zo aan een verzameling hechten of het nu een collectie van roze nijlpaarden, sigarettenpeuken of navelpluis is.
Isn’t that the only way to curate a life?
To live among things that make you gasp with delight?
– Maira Kalman, ‘My Favorite Things’
1.
Eén is nooit genoeg in de wereld van de wonderbaarlijkheden. En dus verzamelt de bereisde en bemiddelde mens. Knopen, exotische vogels, koraal, stenen pijpjes, Grieks marmer, krachtbeelden, schilderijen, sokken met en sokken zonder gaten van beroemde dragers belanden samen in een Wunderkammer. De eigen verrukking en die van schaars publiek doet hem meer verzamelen en uiteindelijk een gebouw betrekken waar meteen ook de familieportretten kunnen hangen. Ziedaar de geboorte van het Museum, vol bewijzen van de momenten waarop hun schepper de adem was benomen. Dat al die spullen eens op oncharmante wijze en vanuit bedenkelijke motieven werden verkregen, is deel van hun verhaal en aantrekkingskracht.
Mijn eigen eerste verzameling bewaarde ik een rond blikje van de Latakia tabak waarmee mijn vader zijn pijp stopte. De zware, zoete geur zat nog altijd in de goedkope kieren en omhulde een handvol halfedelstenen: kwarts, bergkristal, iets van lichtblauw waarvan ik de naam niet weet. Waarschijnlijk waren ze een cadeautje van die vader-beeldhouwer, en ik koesterde ik ze als een ware schat. Incidenteel werd er iets aan toegevoegd, meestal na een bezoek aan bos of museum. Pyriet, een fraaie tak, een vlokje hematiet, een schelp, een pijp-rokend mannetje uit het Afrikamuseum. Ik stalde ze uit tussen de porseleinen bloemenmandjes waaraan ik mijn zakgeld had verkwist. In een roze ordner bewaarde ik een gestaag groeiende verzameling kunstkaarten.
Het besef dat ménsen de afgebeelde zaken kunnen bezitten, kantelde mijn wereldbeeld. Dat gebeurde tijdens de studie museologie, waar ‘spullen’ de eerbiedwaardige termen ‘erfgoed’, ‘voorwerp’ of ‘object’ kregen. Wat een geluk, dacht ik, dat er mensen bestaan die met liefde, geduld en voldoende middelen een verzameling aanleggen en vervolgens delen. Mensen als de Armeen Calouste Gulbenkian (1869 –1955) wiens ‘Museu’ in Lissabon een reis door werelden is. Een organisch geheel met pols, geest, persoonlijkheid en een uitnodiging om je te laten vervoeren door de onvoorstelbare vaardigheden en humor van de ambachtsman. Het museum schrijft over Gulbenkian: “His attachment to the pieces that he acquired was so strong that he even called them his ‘children’”. Samengebracht in de contemplatieve zalen van het museum kunnen ze naar hartelust trillen en kloppen van de verhalende energie waarmee ze tijdens hun korte of langere bestaan zijn geladen. Nog beter zijn de depots, het museale heiligdom, tegelijk schatkamer en ziekenzaal, waar de fysieke nabijheid (aanraken mag) het bezitten van die voorwerpen enigszins benadert. Kralen van Afrikaanse koningen, een mummie, middeleeuwse trompetten, een Van Schoonhoven in een lift. Ze vulden mijn hoofd en hart met herinneringen die niet van mijzelf waren.
We vinden voorwerpen niet alleen maar mooi. Bij sommige favoriete voorwerpen zijn we een beetje zoals zij. Het zijn de middelen die ons helpen onszelf te leren kennen en aan anderen duidelijk te maken wie we werkelijk zijn.
– Alain de Botton, ‘Kunst als therapie’
2.
Verzamelingen, vooral de private, verraden een obsessie. Elke verzameling begint met iets te willen hebben omdat het iemand om legio redenen betovert. In het geval van de heren wunderkammers was er ook sprake van het tentoonspreiden van welvaart, pas later werden die verzamelingen het voorwerp van studie. De obsessie wordt een verslaving aan het steeds opnieuw beleven van die betovering. In het beste geval is dat omwille van de schoonheid en het vernuft van het ding zelf, en niet omdat met de aanschaf en het bezit ervan iets bewezen moet worden. Hetzelfde mechanisme ligt min of meer ten grondslag aan het kopen van souvenirs; de wens een herinnering levend te houden én het bewijs van de ondernomen reis.
Naast het esthetisch genoegen en sociale implicaties die ermee gepaard gaan, zijn vergaarde voorwerpen symbolen en containers van betekenis en herinnering. Ze zijn het bewijs van iets dat geweest is. Om met filosoof Alain de Botton te spreken: “Kunst stelt ons in staat om een levenstaak te vervullen: geliefde dingen (mensen, herinneringen) vasthouden als ze eenmaal zijn verdwenen.” Hoewel, in tegenstelling tot kunst, veel van de verzamelde spullen niet gemaakt zijn als interpretatie van een vluchtig moment of idee, zijn zij tijdens hun bestaan getransformeerd in betekenisdragers waardoor ze hun primaire functie overstijgen. Het geheel van voorwerpen van een verzamelaar zou je, zoals Merel Bem in haar boekje ‘Doorkijken’ schrijft, het ‘Museum van Mezelf’ kunnen noemen.
3.
Soms belandt een intuïtief bewaard voorwerp in een systematische museumcollectie waar het onderdeel van een verhaal wordt en in ons universele hart gegrift raakt. Bernard Dewulf schrijft (dS Magazine 15 februari 2014) over het opduiken van een blik knikkers. Ze behoorden Anne Frank toe, die ze in de zomer van 1942 voor ze onderdook ‘in bewaring’ gaf bij een buurmeisje. Dewulf schrijft: “Natuurlijk is het sentiment! Het sediment van de geschiedenis is sentiment. […] Niets kan zo zingen als een ding van toen. En zo’n blik knikkert in z’n eentje een hele geschiedenis bij elkaar. Je ziet ze staan, die meisjes met hun blote knieën in die gruwelijke zomer.”
Persoonlijker, en luchtiger, is het voorbeeld dat schrijfster Marion Bloem geeft (Hollands Diep, mei-juni 2011). Naast de paar bezittingen die haar ouders meebrachten uit Indonesië, is ze in het bezit van een zilveren geboortevorkje met roodkapje en de wolf erop. Een cadeau voor de geboorte van haar zus. Zelf at ze met dat vorkje als ze bij haar ouders kwam, nu is het bestemd voor haar eigen kleindochter. Bloem houdt het nog in bewaring uit angst dat het kwijt zal raken. Zelf raakte ze haar trouwjurk kwijt (“Onbegrijpelijk. Een museumstuk!”) en ze hoopt te voorkomen dat het vorkje hetzelfde lot ondergaat. “Voorwerpen helpen mij om me van alles te herinneren. Voor mij zijn het verhalen”, verklaart ze haar gehechtheid aan spullen.
Een van de mooiste voorbeelden van objecten als dragers van verhalen en betekenis is te vinden in de roman ‘Museum van de onschuld’ van Orhan Pamuk. Zijn hoofdpersoon steelt bij elk bezoek aan zijn verboden liefde de meest banale voorwerpen. Hij bewaart de sigarettenpeuken die ze achterlaat in het onbewoonde appartement van zijn moeder, tot de woning zo vol staat dat elk voorwerp een link heeft met de passionele maar tot mislukken gedoemde liefde. Na het verschijnen van het boek heeft Pamuk daadwerkelijk een museum opgericht in Istanbul waar bezoekers een vitrine tijdelijk mogen inrichten met hun eigen verzameling. In zijn manifest voor een nieuw soort museum schrijft hij “If objects are not uprooted from their environs and their streets, but are situated with care and ingenuity in their natural homes, they will already portray their own stories.”
Wanneer we verwantschap voelen met een voorwerp, komt dat doordat de waarden die het naar ons gevoel bezit in dat voorwerp duidelijker zijn dan ze gewoonlijk in onze geest zijn.
– Alain de Botton, ’Kunst als therapie’
4.
De liefde voor spullen komt dus in verschillende orden van grootte voor, maar los van omvang en intentie is er altijd een problematische kant. Want wanneer is het genoeg? Tot je iemands huis hebt leeggeroofd om een museum te stichten? Welke consequenties kleven er aan het bezitten van geliefkoosde voorwerpen, welke aan het níet bezitten van dingen die je wel zou willen hebben? Is het wel verantwoord, laat staan praktisch, al die spullen? Aan bezit kleeft bovendien de onvermijdelijke angst voor verlies ervan, zoals het verhaal van Marion Bloem illustreert.
Maar toch: als geld en plaats geen beperking vormden zou ik veel meer bezitten. Ik geef het grif toe. Een kamerhoge boekenkast met rijdend laddertje, die tekening van Lotte Vanhamel, de banketbakker van August Sander, de kleinoden die ik mee zou brengen van de verre reizen die ik zou maken, om maar te zwijgen van alle rare voorwerpen die ik op rommelmarkten vind. Het is niet zo dat ik te weinig heb voor een verhaal over mezelf, nu, of dat alles veel moet kosten. Mijn spullen passen naadloos op de keuzes en mogelijkheden die ik heb gehad, en dat is soms confronterend. Toon me uw bezittingen, en ik vertel u wie u bent.
Tegelijk oefen ik mijzelf in het bewaren van een gezonde afstand tot eender welk van mijn bezittingen. Dat scheelt verdriet om het sneuvelen van een antiek glas van opa, een door motten aangetaste sjaal, het verduren van de stof van een zeventig jaar oude jurk. Hans Aarsman loste dat op door van elk overtollig voorwerp een foto te maken en het vervolgens te verkopen of weg te geven. Bovendien, en zolang er bibliotheken en musea zijn, troost ik me met de gedachte dat ik op reis nooit echt iets mis behalve een paar elegante schoenen en een elektrische tandenborstel.
Dit is waarom ik van spullen houd: om de verhalen, mensen en gebeurtenissen die ze me helpen herinneren, om de ontroering en absolute verrukking over wat mensenhanden kunnen maken. Maar er is nog iets: de uitnodiging om te dromen en de rijkdom van verwondering.
5. NASCHRIFT
Ik vergezelde mijn stiefvader eens op een van zijn strooptochten langs kringloopcentra en daar, tussen de ‘welvaartsresten’ tegen bodemprijzen, viel mijn oog op een klein nijlpaard uit wolkige roze steen. Het was liefde op het eerste gezicht. De strijd was ongelijk, de drang om te kopen (vijftig cent!) groter dan het argument om er vanaf te zien. Was het nuttig, vraagt u zich af? Is klein geluk niet nuttig, vraag ik u?