Ik sta voor een hoge poort met een paar vuilcontainers ervoor. De poort is blauw, als mijn geheugen me niet bedriegt. Mijn moderne communicatiemiddelen werken niet naar behoren, waardoor ik niet zeker weet of het de juiste deur is. Ik weet alleen dat ik niet bij de smid word verwacht wiens reclame de ooghoogte domineert.
Weifelend noem ik mijn naam als na een tweede keer aanbellen een monotone stem slaperig uit de intercom knettert. Het lijkt alsof hij mij niet verwacht. Is deze kunstenaar van de vergeetachtige soort?
Altijd verrast het me hoeveel ruimte er achter de grauwe gevels van grauwe, boomloze Borgerhoutse straten schuilgaat. Een tegelpad, het lijkt wel getekend zo recht, leidt naar achter. Traag bewegende oranje schimmen doorbreken net niet de oppervlaktespanning van een vijver.
Een deur gaat open. De schilder groet me. Dun penseel in de hand, groene overal over groen met wit gestreepte trui, geel plakband om de singels niet van de schouders te doen glijden. Vele trappen, later op de weg naar beneden lijkt het alsof er verdiepingen zijn bijgekomen, leiden naar de in bleek licht badende zolder.
Alles aan de wanden, op de ezel, in de rekken, op de schappen en op tafel, heeft een gezicht: twee keramieken schoothondjes, een masker van een primitieve Mickey Mouse zo groot als twee armen wijd, een ananas. Op tafel tussen stapels boeken een dienblad met polychrome vogelsculptuurtjes opeengepakt als duiven op de Dam en ook twee tartelettes met appel op Weense wijze, bedoeld om de lunchhonger te stillen. Mijn komst was wel degelijk voorzien.
Ze zeggen dat kunstenaars kunst maken omdat ze geen woorden hebben, maar door te zeggen wat ze niet willen ontstaat er een restruimte waarin het voorstellingsvermogen tot wasdom kan komen. Als een muzikant die naast de beat speelt.
Snel als bamboe schieten schilderijen uit hun zinderende halfslaap. Rijen stippen, dansende arceringen, zich net niet repeterende bladpatronen omgolven me als jazz, afbeeldingen geven zich kort maar krachtig als een spoor zonnevlekken prijs.
Als ik terug buiten sta wijst hij met rode wangen naar mijn decoratief doorstikte jas, ‘Mooi patroon. Die sjaal ook trouwens.’ Ik zeg hem dat hij wel een foto mag maken. Als antwoord brengt hij zijn vinger naar zijn slaap, ‘ik heb al een plaatje’.
In opdracht van beeldend kunstenaar Benjamin Demeyere werk ik aan twee teksten: een voor zijn zomertentoonstelling ‘Paradise’ bij Galerie De Zwarte Panter in Antwerpen (opent 2 juli) en een voor ‘Etudes Exotique’, een publicatie met kleine werken rond vogels. Bovenstaande tekst schreef ik naar aanleiding van de eerste ontmoeting met Benjamin. – www.deserteur.be