[ Verschenen in ‘Black Meets White’, een publicatie van Verbeke Foundation ]
Daar staat hij. Fallisch in het landschap, verrijzend op een verhoging die een korte klim vereist. Daar staat hij, met een monumentaal air, als een grafische vinger in de lucht. Hij valt wat uit de toon, als iets buitenwereldlijks tussen de resten van een uit vergankelijke materialen opgetrokken beschaving. Binnenin blijkt dit bouwwerk brozer, minder hermetisch, minder ongenaakbaar dan de buitenkant doet vermoeden. De ogen ketsen van de wanden, op zoek naar het licht, terwijl het hoofd naar achter helt. Er is geen dak, enkel kieren waar doorheen de hemel haar licht naar binnen stort en alles doet zweven. Als de sluis naar een ruimtecapsule in Star Trek, maar ook als een transcendente ervaring die je voor een vliedend moment je menselijke vorm doet vergeten.
Zoals een vinger in de lucht zowel waarschuwing als vraag kan betekenen, stelt ook dit bouwwerk ons voor een klein raadsel. Want hoe iets te omschrijven dat tegelijkertijd monument, kunstwerk, architectuur, ornament en tempel is. In de Griekse vegetatiemythologie kan een boom een tempel zijn en bieden grotten plaats voor kluizenaars op stille retraite. Later in de geschiedenis bedenken mensen een rudimentaire vorm van vier muren met een deur, een soort mobiele grot, die niet zelden op hoge, slechts (enkel) met wilskracht bereikbare plekken wordt gebouwd. Zo’n tempel is behalve een plek waar verbinding wordt gemaakt met het hoogste Al en het diepste Zelf ook een bouwwerk dat soms, met het verstrijken van de tijd, monument wordt.
Bakens in de tijd
Met dit gegeven begint het werk van Johan Opstaele in 1982, wanneer hij op het plein van Middelkerke een rood-blauwe kamer zonder dak bouwt waarvan de muren zowel een ontmoeting tussen twee elementaire uitersten zijn. Een kamer zonder dak en zonder deuren, maar met twee vensters die uitzicht bieden op het hemelgewelf dat wordt weerspiegeld in het water waarin je ook jezelf kon ontwaren.
Blauw ontmoet rood en Black Meets White markeren Johan Opstaele’s huidig oeuvre als twee bakens in de tijd. Een directe link tussen beide werken wordt gevormd door de plastic kratten als bouwstenen, maar ze representeren ook en vooral enkele thema’s die door zijn ander beeldend werk en videowerk lopen. Het bouwwerk is zo’n thema dat zich manifesteert in architecturale sculpturen waarin de kubus centraal staat, in de serie uit haspels opgebouwde torens waarin installaties te zien waren en in containers die tot sculptuur en cinemazaal werden omgebouwd. Andere terugkerende thema’s zijn de pogingen een momentervaring op te roepen en, ook nu relevant, het leiden of letterlijk sturen van de blik zoals hij dat met het medium film doet.
Van torens en tempels
Achter de bedrieglijk eenvoudige façade van Black Meets White gaan verschillende thema’s en elementen schuil die georganiseerd zijn rond een reeks tegenstellingen. Bedrieglijk, omdat de toren als vorm niet alleen verwijst naar het begin van Johan Opstaele’s carrière, maar vooral omdat ze boogt op een zeer lange traditie binnen de kunst- en cultuurgeschiedenis en zodoende geladen is met symbolische betekenis. Een toren was vaak het eerste bouwwerk waarrond een stad zich ontwikkelde. Hij fungeerde als baken en als uitkijkpost, was een toonbeeld van technisch vernuft, macht, aspiraties en mateloosheid. Tijdens de romantische periode werden vele landgoederen verfraaid met ingenieus aangelegde tuinen waarin onder andere folly’s opdoken, decoratieve bouwkundige elementen, bedoeld om de sfeer van in zwang zijnde verre bestemmingen op te roepen. De vervallen kasteeltoren als vat vol mysterie was een populair motief.
Er kan, hoe kort ook, een transcendente ervaring plaatsvinden die de aandacht naar binnen dirigeert
Bovenal symboliseren torens de menselijke wens om zich te verbinden met de hemel, in de meest eenvoudige vorm vertegenwoordigd door de stupa uit de boeddhistische traditie, maar bijvoorbeeld ook door de minaret en de kerktoren. Denk ook aan de Toren van Babel, de poging van de mens om op gelijke hoogte met God te komen en een veel voorkomend motief in (religieuze) kunst dat dankzij Pieter Breughels wereldberoemde schilderij uit ± 1560 in het collectief, visueel geheugen is gegrift.
Voor Black Meets White is nog een andere relevante referentie in de geschiedenis te vinden. Om de tempels van oude Zuid-Amerikaanse culturen – niet zelden in de vorm van een piramide – te bereiken moet er eerst een lange trap worden beklommen. Alleen vanaf de grond en door het hoofd in de nek te leggen, kan het imposante bouwwerk in zijn geheel worden aanschouwd. De ontmoeting met Black Meets White volgt diezelfde opbouw en stadia. Ook hier moet men een heuvel op om het bouwwerk te bereiken en wordt onze blik de hoogte in gestuurd. Na het betreden van de toren blijven de ogen omhoog gericht, geconcentreerd op het zichtbare stukje hemel erboven, en kan er, hoe kort ook, een transcendente ervaring plaatsvinden die de aandacht naar binnen dirigeert. Die ervaring is het eerder in deze tekst genoemde ‘moment’, een ongrijpbaar gevoel van verbinding met de wereld, die Johan Opstaele onder meer in video-installaties onderzoekt.
Wegwerpmonument
Opstaele’s toren is zoals gezegd niet eenduidig. Het is niet ‘eenvoudigweg’ een tempel, niet enkel machtsvertoon, functioneel bouwwerk – wat heb je aan een toren waar je niet in kunt klimmen – of ornament. Het is een kunstwerk dat betekenissen vermengt en verkent. Eén van de vele tegenstellingen die in het werk te ontdekken is, is er een vol ironie: die tussen de connotaties van materiaal en vorm. Zijn toren bestaat uit plastic kratten: gebruiksvoorwerpen van materiaal met een rampzalig imago. Verenigt de kunstenaar hier de wegwerpmaatschappij met de duurzaamheid van een monument? Een monument dat een van de geschiedenis geleende betekenis genereert die losstaat van het materiaal en waarmee hij de lege bakken vult? Is de toren het ultieme symbool voor de consumptiemaatschappij als nieuwe religie? Is het bouwwerk een ode aan de fantastische mogelijkheden die kunststof biedt en een middelvinger aan al die negatieve connotaties die vooral voortkomen uit onze omgang met het materiaal en niet uit het plastic zelf?
Positieve polarisatie
En dan de kleur van die plastic kratten, hoewel we misschien moeten spreken van tinten. Black Meets White is een verticaal doorsneden toren opgebouwd uit evenveel witte als zwarte bouwstenen, die elkaar in een horizontale beweging ontmoeten. De toren bevat als het ware zijn eigen schaduw. Ook de schaduw is een thema in het eerdere werk. Zwart en wit hebben een even simpele als krachtige symboliek vol tegenstellingen, niet alleen onderling – is duister negatiever dan licht – zijn dingen zonder schaduw echt – , maar ook binnen het scala aan betekenissen van de kleur zelf. Zwart is zowel duisternis en dood als de voedende aarde en een nieuw begin. Wit is zowel hitte, licht en maagdelijkheid als leegheid en kou.
De scheiding is een illusie, elke harde lijn een menselijk construct
Johan Opstaele introduceerde de term positieve polarisatie omdat de term polarisatie in het huidig politiek-sociale discours voornamelijk (enkel) negatief gebruikt wordt. Alsof positieve polarisatie niet zou kunnen bestaan, alsof tegengestelden niet samen iets zouden kunnen bereiken zonder daarbij hun eigenheid te verliezen. In dit perspectief lijkt de oeroude ying-yang filosofie niet ver weg. Als kind van de jaren zestig is Opstaele bovendien doordrongen van de raciale notie die aan zwart versus wit kleeft en dat kleur dus ook politiek geladen is. Niet voor niets zette hij het woord ontmoeting al twee keer in de titel van een sculptuur.
Het bouwwerk is een staaltje van technisch vernuft en oogt zowel statisch als beweeglijk. Doordat de dragende constructie is weggewerkt tussen de lichtdoorlatende kratten, lijkt de toren van binnen gezien te zweven. De verticale en horizontale bewegingen krijgen nog gezelschap van een derde, draaiende beweging. Door de specifieke plaatsing van de bouwstenen ligt de scheidslijn tussen de verticale helften van de toren niet exact in het midden. Op een denkbeeldige tekening van het vloeroppervlak waar beide lijnen elkaar ontmoeten, doet zich zodoende een torsie voor die beweging suggereert.
Om de juiste verhouding te bewaren moest het bovenste deel van de toren uit een enkele rij kratten bestaan. Die is opgebouwd uit aan elkaar gemonteerde helften van een witte en een zwarte krat. Zwart en wit, de één wordt gezien als tekortkoming van de ander, maar de scheiding is een illusie, elke harde lijn een menselijk construct.
Waar houdt onze buitenkant op en begint de omgeving of de ander?
Om de toren volledig te ervaren moet je door de deur naar binnen. Opstaele trekt die beweging door naar de mens, die net zo goed een binnen- en buitenkant heeft die niet streng van elkaar zijn gescheiden. Is ons innerlijk leven niet van onze gezichten te lezen? Waar houdt onze buitenkant op en begint de omgeving of de ander? Black Meets White omringt ons en roept daarmee een gevoel of emotie waardoor het terzelfdertijd ook ín ons bestaat.
Cirkelbeweging
Een filmmaker spreekt van hors-champ, binnen en buiten het kader van de camera. In zijn videowerk speelt Johan Opstaele met die notie door te projecteren op alternatieve oppervlaktes als een witte parasol of een serie geopende boeken. Soms maakt hij de kijker attent op onze gewenning aan het rechthoekig kader door te kiezen voor een patrijspoort of een uit papier gescheurd alternatief als omlijsting van de blik. En zo te benadrukken dat ook het kader een construct is, een beperking van de blik die altijd in vraag gesteld dient te worden. Tegelijk helpt het kader om te focussen. Dat bereikt Opstaele in Black Meets White door onze blik te verengen tot een rechthoekig venstertje ver boven ons, waardoor de omgeving en het lichaamsbewustzijn wegvallen en enkel gedachten en de hemel overblijven.
Binnen het oeuvre van Johan Opstaele staat Black Meets White behalve voor het eindpunt van een cirkelbeweging van het verleden naar het heden, ook voor een tegenstelling. Het is een vat vol betekenissen en tegelijk het meest uitgeklede werk in zijn oeuvre tot nu toe. Hij heeft het gedurfd alle uitleg te laten varen, het verhalende te elimineren, het persoonlijke achterwege te laten en de bezoeker aan zichzelf en het werk over te leveren.