[ Gepubliceerd in 100% EXPO 25 – dec ’18 – feb ’19 ]
Wie heden ten dage over het nieuw aangelegde, autovrije, ietwat kale operaplein flaneert, zou zomaar de gedachten bij een mistig verleden kunnen doen aanmeren, waarin op diezelfde plek een bescheiden verkeersstroom langs een imposant monument vloeide. Dat beeldhouwwerk memoreerde Peter Benoît (1834-1901), componist en geestelijk vader-directeur van het Antwerps conservatorium én de Vlaamse Opera. Tien edities (nr15) geleden beschreven we hier hoe het ontwerp van Henri Van de Velde (ondertussen in volle glorie hersteld) een nieuwe haven vond in het Harmoniepark. Dat monumenten wel vaker speelbal van het lot en bureaucratie zijn blijkt onder meer uit een ander beeld met Benoît als onderwerp.
In 1930 wordt in Harelbeke, Benoît’s geboorteplaats, een comité vol prominenten opgericht om de festiviteiten rond diens 100e geboortedag in 1934 in goede banen te leiden. De Kortrijkse architect Richard Acke krijgt de opdracht het monument te ontwerpen. De carte blanche voor de beeldhouwer gaat naar Jozef Cantré (1890 – 1957), beeldhouwer, houtsnijder en graficus.
Een opdracht voor Jozef Cantré
Cantré is een vertegenwoordiger van de Vlaamse Expressionisten. Een belangrijk deel van zijn ontwikkeling maakt hij door tijdens een twaalf-jarig verblijf in Nederland. Tijdens de Grote Oorlog was hij als banneling vertrokken omwille van zijn pacifistisch verzet en betrokkenheid bij de Gentse socialisten. Niettemin onderhoudt hij nauwe contacten met Vlaanderen en Brussel. De vele en innige banden met schrijvers en andere kunstenaars leveren hem opdrachten op voor illustraties, boekomslagen, monumenten. Met een bevriend wever richt hij twee Nederlandse passagiersschepen in met houtsnijwerk van internationaal niveau. Zijn stijl is krachtig, evenwichtig en compact en doorspekt met schalkse humor. Later in zijn carrière wordt zijn werk beweeglijker.
De beeldhouwer stelt Benoît, “levenswekker van de nieuwe Vlaamse muziek”, voor als een in mantel gehulde, zittende figuur in zijn typische stijl met elegante lijnvoering. De kop is naar links gedraaid, de rechterarm hangt losjes over de knie, de linkerarm is gevouwen en de hand wijst terloops naar het hart. Tegen de linkerflank leunt een klein figuur, een muze wellicht. Cantré werkt steevast naar maquette, om het eindwerk vervolgens direct uit de steen te houwen. In Nederland wordt een stuk steen gevonden dat groot genoeg is voor de kop zodat hij van start kan, de rest voor het drie meter hoge beeld zal later volgen.
Onvoltooide zaken
Ondertussen is de financiering van het beeld, ondanks oproepen in Groot-Nederlandse kranten, inclusief Zuid-Afrika, ook nog niet rond. Daarbij heeft de in Parijs woonachtige barones die op dat moment eigenares is van Benoîts geboortehuis nog geen toestemming gegeven voor plaatsing van beeld er tegenover. Op de geboortedag in juli wordt de voltooide kop ingehuldigd. In afwachting van de voortzetting staat het beeld in de tuin van de kunstenaar, maar WO II verhindert definitief de voltooing.
In 1951 wordt de kop verworven door de Stad Antwerpen die het eerst een plek geeft in het Middelheim Museum, waarna het in 1986, op initiatief van de werkgroep Beeld in de Stad, naar de Wapper verhuist. Jozef Cantré spreekt in een schrijven aan de stad Antwerpen zijn nadrukkelijke goedkeuring over de plek uit. De kop staat op een metalen console, ingemetseld in de betonnen scheidingswand die tegenwoordig vaak het decor is voor graffiti en urban runners.
De lege blik rust op het Rubenshuis er schuin tegenover; wellicht een verwijzing naar Benoîts Rubenscantate die bij de inhuldiging in 1934 werd opgevoerd, wellicht een mijmeren over onvoltooide zaken. De toondichter heeft het op zijn zerk na (100%EXPO nr21) niet getroffen met zijn herdenkingstekens.
Voor dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van het boek ’Jozef Cantré; beeldhouwer en houtsnijder’b van Peter J.H. Pauwels (2017) en de gulle hulp van Marina Verhoeven, bibliothecaris van het Middelheimmuseum.