[ Onderstaande tekst verscheen als publicatie bij de tentoonstelling ‘MUOTKA’ van Martin Brandsma. MUOTKA was te zien in Sign+, Groningen van 6 september – 5 oktober 2014 ]
MUOTKA (‘reis’ in het Sami) is een performance-tentoonstelling waarin Martin Brandsma zijn relatie met de klapekster uiteenzet en de bezoeker uitnodigt door de ogen van deze donzige wachter naar de wereld en zichzelf te kijken. Een reis naar Lapland gaf de aanleiding voor de vorm van de tentoonstelling en een aantal nieuwe installaties, aangevuld met een als kabinetje vormgegeven overzicht van zijn onderzoek tot nu toe.
Brandsma betrok mij voor het tentoonstellingsoncept en de teksten.Een pleidooi voor minder rede
De voetstappen van een reiziger vermengen zich met de hartenklop van het landschap dat hem omsluit. Naaldbomen priemen omhoog richting de bewolkte, met blauw doorkliefde hemel. Dagenlang ontmoet de reiziger geen enkel ander mens. Enkel de sporen die zij achterlieten: een donkerrood houten huis, een grijs uitgeslagen uitkijkpost. Zijn brein versmelt met de wind wanneer hij zo’n uitkijkpost beklimt en zich omringd weet door leven. De Laplandse natuur wacht geduldig op het moment dat de reiziger met haar zal willen spreken.
Muotka (het woord) laat zich vertalen als ‘een reis’, zowel de fysieke als de mentale soort. Het is een woord uit het Sami, de taal van de Sami, de oorspronkelijke bewoners van Zweeds Lapland. Muotka (de tentoonstelling) verhaalt van een reis naar dat gebied in het hoge noorden en van een kunstenaar die een vogel zoekt.
Deze vogel, de klapekster, staat centraal in het werk van Martin Brandsma (1972, Wolvega). In 2013 reisde hij naar het broedgebied van de klapekster in Zweden. Hij reisde dagenlang te voet, in een kostuum dat de wachter, de sami (de oorspronkelijke bewoners van het gebied) en de klapekster vertegenwoordigt, met als doel een beter begrip van de relatie tussen dier, landschap, bevolking en zichzelf. Brandsma’s fascinatie voor het dier laat zich net zo min verklaren als afschudden. Maar de kunstenaar zoekt niet noodzakelijkerwijs naar een verklaring voor het waarom van zijn interesse. Hij is voornamelijk geïnteresseerd in de vogel en in wat het dier Brandsma over zichzelf kan leren.
Bewustwording. Over dieren en de ander
De relatie tot het dier is voor de westerse mens een onvanzelfsprekendheid geworden. Praten met poezen als Minoes is iets voor kinderboeken. Of voor mensen die ze niet allemaal op een rij hebben. We voeren onze goudvis, behandelen de hond liever als mens dan als dier, trachten onze paarden te temmen. Dieren en de natuur zijn iets van nut en ter ontspanning. Iedereen die tijdens een wandeling wel eens oog in oog met een hert heeft gestaan, kan zich wellicht de verrukking en de lichte onrust van die ontmoeting voor de geest halen, maar ook, en dat is het punt, de aanwezigheid van een ander levend wezen. Op dat moment worden natuur en wilde dieren bedreigend, want iets dat zich niet laat controleren en verklaren.
Voor de vroege mens was de hem omringende natuur vanzelfsprekend, noodzakelijk en zelfs vormend. ‘Het zelfbewustzijn is de vrucht van een complex en subtiel proces van interactie en dus een vergelijking van het ontwakend zelf met anderen’, schrijft antropoloog en filosoof Ton Lemaire. Om een goede jager te worden moest de vroege mens zijn prooi leren kennen. Hij bestudeerde diens gedragingen, probeerde wellicht samen te smelten met het dier door imitatie van geluiden en het dragen van een vermomming. Zo kon hij zich letterlijk onder de dieren begeven en zijn kans op succes vergroten. De dieren behoorden evengoed als zijn menselijke soortgenoten tot ‘de ander’. Door waarneming, interactie en het herkennen van specifieke eigenschappen en kwaliteiten, stelde diergedrag de vroege mens in staat zijn eigen handelen te ervaren en te benoemen. Volgens Lemaire ‘ontstond de bewustwording van het dier als ander gelijktijdig met die van het zelf als zelf.’
Het dier als hulpgeest. Over sjamanisme en totemisme
De klapekster is zowel thema als muze van Brandsma’s artistieke praktijk. Het is een bijzonder tot de verbeelding sprekend diertje. Hij is klein, grijs, en donzig, heeft een scherpe snavel en een zwarte streep over zijn ogen. Hij spietst zijn prooien (zangvogeltjes, kikkers, torren) aan takjes alvorens ze op te peuzelen. De klapekster is een eenzaat die het liefst boven in een boom zit, uitkijkend over een winters landschap. Genoeg uiterlijke kenmerken en opvallende gedragingen om enkele werken op te baseren. Maar Brandsma heeft zich op een ander, wezenlijker niveau ook met het dier verbonden. Hij is zich op allerlei manieren in het dier gaan verplaatsen om door diens ogen naar de wereld te kunnen kijken. Lemaires beschrijving van bewustwording gaat ook op voor Brandsma en diens praktijk.
De primitieve mens (ook hedendaagse ‘primitieve’ beschavingen) ervaart geen scheiding tussen zichzelf, zijn natuurlijke omgeving en het bovennatuurlijke. Alles wat hem omringt en inspireert vormt een geheel, ontdekte antropoloog Lucien Levy-Bruhl al in de 19e eeuw. In die gedachte kan Brandsma zich vinden. Voorafgaand aan zijn reis naar Lapland verdiepte de kunstenaar zich in het sjamanisme. De sjamaan is een bijzonder lid van een (primitieve) gemeenschap die, ten bate van zijn gemeenschap, relaties onderhoudt met de ‘andere’ wereld. Middels een trance (bijvoorbeeld opgewekt door muziek, dans, rituelen en soms geestverruimende middelen) treedt de sjamaan in contact met geesten (vaak in diergedaante en niet zelden die van een vogel), die op hun beurt de sjamaan begeleiden, helpen en beschermen op zijn mentale reis naar het bovennatuurlijke. Hoe de teruggebrachte kennis precies wordt verworven is nauwelijks van belang. Als de informatie de gene die een beroep heeft gedaan op de sjamaan tot inzicht brengt, is de missie geslaagd.
Er is een andere vorm van verbintenis met een dier die ook terugkomt in Brandsma’s praktijk: het totemisme. In de woorden van Ton Lemaire: totemisme ‘slaat op de bijzondere relatie die een groep [of individu] onderhoudt met een dier- of plantensoort.’ De eigenschapen van het totemdier worden overgenomen door de groep of het individu dat hem vereert. Het dier, in het geval van Noord Amerikaanse Indianen vaak een vogel, openbaart zich tijdens een inwijdingsritueel. In Brandsma’s geval (ook) tijdens een wetenschappelijke observatie. Het dier functioneert als beschermgeest en raadgever, en wordt vereerd middels symbolen en bijvoorbeeld een totempaal gemaakt van een hoge boom. Het dier wordt afgebeeld bovenop de paal. Zo waakt het en heeft de geest het vermogen om over de horizon te kijken. Daar is het totemdier, evenals de boom, dicht bij de hemel waar het verbinding heeft met het bovennatuurlijke.
De kunstenaar als sjamaan. Over ratio en intuïtie
‘Als ik geen westerling zou zijn, zou ik mijn relatie tot de klapekster heel anders ervaren, vanzelfsprekender’, denkt Brandsma. ‘Westerlingen willen nooit zomaar iets aannemen, er moet altijd een reden zijn.’ Ook hij had de neiging om zijn contact met de klapekster te willen verklaren (Waarom juist deze vogel? Wat betekenen de dingen die hij me laat zien?), maar inmiddels is hij tot de conclusie gekomen dat er geen waarom is. Het is gewoon zo.
Wetenschap heeft een invloed en positie verworven die de primitieve manier van het ervaren en duiden van de wereld naar de achtergrond heeft gedrukt. Levy-Bruhl vindt een gelijkgezinde in Brandsma wanneer hij pleit voor meer evenwicht tussen ratio en intuïtie. In een primitieve manier van de wereld beschouwen worden de zaken direct ervaren, zonder tussenkomst van redeneringen. Levy-Bruhl beschouwde dit als een fundamenteel en onuitroeibaar bestanddeel van de menselijke natuur. Wordt zij nog verder verdrongen, dan kan dat ook de teloorgang betekenen van alles (poëzie, kunst, wetenschappelijke creativiteit, spontaniteit) wat het menselijk bestaan schoonheid verleent. Hij ziet dan ook een expliciet verband tussen de primitieve mentaliteit en scheppende activiteit, schrijft Valeer Neckebrouck.
Opnieuw Levy-Bruhl: Westerse kunstenaars hebben al in de 20e eeuw en eerder hun eigen ervaringen vergeleken met die van sjamanen. Er is een grote affiniteit tussen de twee. Beide hebben het vermogen om de scheiding tussen mens en omgeving/wereld/natuur/bovennatuur ongedaan te maken ; beide zijn in staat iets wezenlijks over te brengen dat de ratio heel bekwaam kan bedekken. Net als de sjamaan beschikt de kunstenaar over een verhoogde sensitiviteit voor zijn omgeving en zijn innerlijke noden. De antwoorden die de sjamaan terugbrengt uit de geestenwereld zijn verre van hermetisch en laten zich door de toehoorder interpreteren. En ook daar is een parallel met beeldende kunst te ontdekken.
Kunst draagt bij in het anders naar de wereld kijken – als maker en als toeschouwer, weet Martin Brandsma. ‘Als we kijken naar de wereld geven we aan alles meteen woorden en een betekenis. Het wordt interessant als het niet meer lukt om dingen, ervaringen, te benoemen. Dan wordt je intuïtie aangesproken. Als mens is het soms lastig om iets nieuws te bedenken. Daarom verplaats ik mij in de vogel. De klapekster is een middel om naar de wereld te kijken.’
muotka: een pleidooi voor anders kijken
Brandsma verzamelt data over zijn klapekster als een ware Linnaeus (een Zweed nota bene): middels het raadplegen van historische bronnen, waarneming en associaties. Wetenschap van voor die hermetisch werd door ordeningen en systemen. Zijn gebruik van en interesse voor het dier als ander en het dier als raadgever, sluiten daar naadloos bij aan. De kunstenaar maakt onder andere gebruik van de sjamanistische methode om tot beelden te komen, en pleit met zijn oeuvre voor een andere manier van kijken. Door heel ver in te zoomen bijvoorbeeld, en door langdurig hetzelfde onderwerp –de klapekster- als uitgangspunt te nemen.
Een laatste opmerking: zelfs een oppervlakkig doornemen van zijn werk zal Brandsma’s gevoel voor humor en zelfrelativering verraden. Hij combineert sérieux met een aanstekelijk jongensachtig enthousiasme. Er is een kunstenaar nodig om het bovennatuurlijke, een serieuze boodschap en de klapekster op zo’n manier voor het voetlicht te brengen.
– Lise Lotte ten Voorde
Antwerpen, augustus 2014
Martin Brandsma (1972, Wolvega) studeerde in 2012 Cum Laude af aan de Academie Minerva in Groningen. Hij stelde zijn werk o.a. tentoon bij Unseen, Johan Deumens Gallery, Ron Mandos Gallery en op het landgoed Anningahof. Zijn werk is opgenomen in verschillende (privé) verzamelingen, waaronder die van het Centre Pompidou, Parijs; het Museum of Modern Art, New York; Pieter en Marieke Sanders, Haarlem. Brandsma werd genomineerd voor de Young Blood Award en kreeg in 2013 een beurs van het Mondriaan Fonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds. Brandsma’s werk wekte de interesse van media over zowel kunst en cultuur als natuur. – www.martinbrandsma.nl