[Onderstaande tekst met als basis twee dagbek-achtoge verslagen van ontmoetingen met
de kunstenaar verscheen als persbericht en zaaltekst bij de tentoonstelling ‘Paradise’
van Benjamin Demeyere.
‘Paradise’ was te zien in Galerie de Zwarte Panter, Antwerpen van 2 juli – 11 sept 2016 ]
Naar tweejaarlijkse gewoonte exposeert Benjamin Demeyere gedurende de zomermaanden in Galerie De Zwarte Panter. De schilder zoekt graag houvast binnen een thema, dat evenwel aan slechts één voorwaarde hoeft te voldoen: genoeg ruimte laten. ‘Alles kan een aanleiding zijn om te schilderen.’
Benjamin Demeyere componeerde voor deze editie een paradijs. Niet meer het paradijs van de bijbel zoals in de eerdere zomertentoonstelling ‘Eden’ (1998), waarin de bijbelse context nadrukkelijk een plaats had, maar een paradijs in de zin van een utopie van geluk en hoe daar middels individuele wensen invulling aan wordt gegeven.
‘’Paradijs’ is positief. Ik ben blij dat ik daar nu mee kan uitpakken, we hebben wel een beetje positiviteit nodig’, verklaart Benjamin zijn intuïtieve keuze. ‘Mijn werk is evenwel nooit eenzijdig. ‘Utopie’ bijvoorbeeld, verwant aan de betekenis van paradijs, draagt in zich dat het om iets onbestaands gaat. Met mijn beelden wil ik de gelaagdheid van het leven oproepen.’
www.dezwartepanter.com
www.benjamindemeyere.be
14 april 2016
“Its not what you look at, it’s what you see.”
– Henri David Thoreau
Ik sta voor een hoge poort met een paar vuilcontainers ervoor. In mijn herinnering is de poort blauw. Mijn moderne communicatiemiddelen werken niet naar behoren, waardoor ik niet zeker weet of het de juiste deur is. Ik weet alleen dat ik niet bij de smid word verwacht wiens reclame de ruimte op ooghoogte domineert.
Weifelend noem ik mijn naam als na een tweede keer aanbellen een slaperige stem monotoon uit de intercom knettert. Het lijkt alsof hij mij niet verwacht. Is deze kunstenaar van de vergeetachtige soort?
Altijd verrast het me hoeveel ruimte er achter de grauwe gevels van grauwe, boomloze Borgerhoutse straten schuilgaat. Een tegelpad, het lijkt wel getekend zo recht, leidt naar achter. Traag bewegende oranje schimmen doorbreken net niet de oppervlaktespanning van een vijver.
Een deur gaat open. De schilder groet me. Dun penseel in de hand, groene overall over groen met wit gestreepte trui, geel plakband om de singels niet van de schouders te doen glijden. Vele trappen, later op de weg naar beneden lijkt het alsof er verdiepingen zijn bijgekomen, leiden naar de in bleek licht badende zolder.
Alles aan de wanden, op de ezel, in de rekken, op de schappen en op tafel, heeft een gezicht: twee keramieken schoothondjes, een masker van een primitieve Mickey Mouse zo groot als twee armen wijd, een ananas. Op tafel, tussen stapels boeken, een dienblad met polychrome vogelsculptuurtjes opeengepakt als duiven op de Dam en ook twee tartelettes met appel op Weense wijze, bedoeld om de lunchhonger te stillen. Mijn komst was wel degelijk voorzien.
Ze zeggen dat kunstenaars kunst maken omdat ze geen woorden hebben, maar ze kunnen wel zeggen wat ze niet willen. Daardoor ontstaat er een restruimte waarin het voorstellingsvermogen tot wasdom kan komen. Als een muzikant die naast de beat speelt.
Snel als bamboe schieten schilderijen uit hun zinderende halfslaap. Rijen stippen, dansende arceringen, zich net niet repeterende bladpatronen omgolven me als jazz, afbeeldingen geven zich kort maar krachtig prijs als een spoor zonnevlekken op een grauwe zee.
Als ik terug buiten sta wijst hij met rode wangen naar mijn decoratief doorstikte jas, ‘Mooi patroon. Die sjaal ook trouwens.’ Ik zeg hem dat hij wel een foto mag maken. Als antwoord brengt hij zijn vinger naar zijn slaap, ‘ik heb al een plaatje’.
5 mei 2016
“Schilderen is stilte, woorden zijn lawaai”
– Bram van Velde
1.
Ik ben alleen met de schilderijen. Een naakte dame knipoogt vanaf een rond tafelblad – is ze gevangen geraakt in rigide wiskundige vormen of dienen ze haar tot beschutting? Ik begroet de dingen met de gezichten, fotografeer het dode vogeltje in zijn neon-gele sarcofaagje. Een tweede naakte dame lacht me bemoedigend toe vanachter haar gymnastisch geplooide linkerarm.
Het is allesbehalve stil in de afzondering. Niet het ruisende verkeer op de ring, een geluid dat me als kind in slaap deed vallen als ik bij mijn grootouders logeerde, vult mijn hoofd, ook niet de spelende kinderen, niet het geknor van mijn maag veroorzaakt door de binnen kringelende geur van roosterend vlees. Zelfs de onregelmatige kreten van fauna in de binnentuin vormen slechts een sluier op de achtergrond, als de grondlaag van een canvas.
Ik zak op mijn knieën op het vuil tapijt van het soort dat in dubieuze meubelzaken te koop is. Hier vormt het de agora voor een rumoerige menigte doeken met pulserende, piepende en trommelende kleuren. Ze ritselen, kwetteren, slaken schrille kreten en zuchten van onbehagen en kreunen uit half geopende anonieme monden.
2.
Ik schommel mijn bovenlichaam heen en weer, inzoomen uitzoomen, om het beeld te ontdekken, probeer tussen de bolletjes en de regels door Betekenis te ontwaren. Zij flirt met me, laat er geen misverstand over bestaan dat zij enkel volgens haar eigen voorwaarden opereert. Ik oefen overgave. Deze agora is een uitstekende plek om te mediteren. Ik zou de eindeloze middag lang op mijn rug op het tapijt kunnen doorbrengen zoals liggen in het gras, kijkend naar de wolkendieren.
Paradijs, zegt een woordenboek, is een plaats of toestand van perfecte vrijheid, vrede, onschuld en overvloed. Het paradijs bestaat niet zonder haar tegendeel, zeg ik. Misschien, denk ik, is de melkglazen cocon die het atelier is een definitie van paradijs. De kunstenaar omringd door een zelfgeschapen omgeving bevolkt door bewoners die door hem leven werden ingeblazen.
Moet je kijken om een schilderij te kunnen ervaren? Het gesprek met de kunstenaar een paar uur eerder klinkt na als een klankschaal. Ik ben bang dat ik teveel weet. Schrijven over schilderen is als schrijven in een andere taal. Hoe raak je de essentie zonder te zeggen waar het over gaat?